Onderstaande twee teksten worden nog wel eens aangehaald om aan te geven dat Jezus niet voor onze zonden gestorven kan zijn, omdat ieder mens geoordeeld zal worden naar zijn werken.
Ezechiël 18:20: ...de gerechtigheid des rechtvaardigen zal op hem zijn, en de goddeloosheid des goddelozen zal op hem zijn.
1 Korinthe 3:8: ...maar een iegelijk zal zijn loon ontvangen naar zijn arbeid.
Beide teksten zijn echter uit hun context gerukt. De volledige tekst van Ezechiel 18:20 luidt:
De ziel, die zondigt, die zal sterven; de zoon zal niet dragen de ongerechtigheid des vaders, en de vader zal niet dragen de ongerechtigheid des zoons; de gerechtigheid des rechtvaardigen zal op hem zijn, en de goddeloosheid des goddelozen zal op hem zijn.
Nu wordt duidelijk dat het vers aangeeft dat kinderen niet mogen boeten voor wat hun vader heeft gedaan en omgekeerd. Het volgende vers zegt:
Maar wanneer de goddeloze zich bekeert van al zijn zonden, die hij gedaan heeft, en al Mijn inzettingen onderhoudt, en doet recht en gerechtigheid, hij zal gewisselijk leven, hij zal niet sterven.
Wie zich niet bekeert, draagt inderdaad zijn eigen ongerechtigheid; wie zich wel bekeert, ontvangt vergeving. In het Oude Testament ging bekering van zonden gepaard met het offeren van een dier. In het Nieuwe Testament is Jezus dat offer. Zou de dood van een dier wel voor vergeving kunnen zorgen en de dood van Jezus, Gods Zoon niet? Ezechiël geeft dus niet aan dat je moet werken voor je vergeving. Integendeel.
1 Korinthe 3 gaat erover dat de ene prediker niet belangrijker is dan de ander. Elk wordt beloond naar werken. De Bijbel leert ons echter duidelijk dat vergeving niet een beloning is (die we met werken kunnen verdienen), maar een genadegave. Die is voor iedereen beschikbaar; Jezus is voor alle mensen gestorven. Dat wil niet zeggen dat iedereen behouden wordt. Wie de genadegave afwijst, gaat alsnog verloren.
Meer informatie treft u aan in het artikel "Uitverkiezing, geloof of werken?"