In het Bijbelboek Leviticus worden dieren opgesomd die de Israelieten wel en niet mogen eten. Volgens hoofdstuk 11 vers 5 en 6 mogen ze geen konijnen en hazen eten, omdat ze weliswaar herkauwen, maar geen gespleten hoeven hebben. (Sommige vertalingen hebben het Hebreeuwse woord shaphan vertaald met klipdas in plaats van konijn.) Sceptici beweren dat de Bijbel hier de fout in gaat, omdat deze dieren helemaal niet herkauwen. Dat dacht men vroeger misschien vanwege bepaalde bewegingen die ze maken, maar inmiddels weten we beter. Laten we ens kijken hoe dat zit.
De Hebreeuwse uitdrukking voor herkauwen is: alah gerah. Alah is een veelgebruikt woord en betekent zoiets als 'omhoog brengen'. Gerah komt alleen voor in de voedselwetten in Leviticus en Deuteronomium. De exacte betekenis is daarom lastig te bepalen, maar 'het gekauwde' moet aardig in de buurt komen.
Konijnen, klipdassen en hazen eten hun voedsel en scheiden het onvolledig verteerd, als mestballen, weer uit. Vervolgens eten ze die mestballen weer op, zodat nu de rest verteerd kan worden. Op deze manier herkauwen ze dus toch.
Voor 'mest' heeft het Hebreeuws overigens een ander woord. Hierdoor menen sommigen dat de eetgewoonten van konijnen en hazen niet vallen onder alah gerah. Zoals gezegd is het echter moeilijk te bepalen wat garah betekent. Het zal inderdaad niet 'volledig verteerde mest' betekenen. Maar met gerah kan wel heel goed de gedeeltelijk verteerde mestballen bedoeld worden die de dieren produceren.