Walvissen

Lange tijd vond men dat walvissen het beste bewijs waren voor evolutie. Mede doordat wetenschappers niet schroomden een en ander bij hun ontdekkingen te verzinnen. Verzinsels die later niet bleken te kloppen. Van het zogenaamde bewijs is dan ook niet veel meer over.

Walvissen zouden nog de meeste overeenkomsten vertonen met nijlpaarden. Niet dat ze uit nijlpaarden zouden zijn ontstaan, maar beide zouden wel dezelfde voorouders hebben. Net als bijvoorbeeld varkens, kamelen en giraffen.

Pakicetus

Het eerste fossiel van de Pakicetus werd in 1983 gevonden in Pakistan. Vandaar ook de naam Pakicetus. (En cetus komt van het Latijnse woord voor walvis.) Men vermoedde dat dit een half waterdier zou zijn geweest, onder andere vanwege de driehoekige tanden. Hoewel het fossiel geen staart had, werd er toch een walvisstaart bij verzonnen op tekeningen en modellen. Bijna 20 jaar later, in 2001, werd een bijna volledig skelet van een Pakicetus gevonden. Het bleek gewoon een landdier te zijn. Met een staart zoals die van een wolf. Driehoekige tanden komen we ook wel bij andere landdieren tegen die - volgens de evolutionaire stamboom - geen voorouders zijn van walvissen, zoals de civetkatten. Ondanks al deze feiten wordt de Pakicetus nog steeds de "eerste walvis" genoemd.

Ambulocetus

De Ambulocatus is de volgende in de evolutionaire stamboom. Ook dit dier had vier poten en wordt (toch) weer afgebeeld als een half waterdier, beetje zoals een krokodil. Hoewel het voorste deel van de schedel ontbrak, kreeg het model toch een neusgat dat lag tussen het neusgat van een landdier en het blaasgat van een walvis. Maar dat stuk van de schedel ontbrak dus. De ontdekker van het fossiel, Dr. Hans Thewissen, gaf later toe dat hij dit erbij had verzonnen. De reden dat de Ambulocetus toch in de lijst met voorouders van de walvissen staat, is een botje in het binnenoor en een verkleind kaakbeen. Anderen, zoals Annalisa Berta, betwijfelen of dit wel echt "walvisachtige" kenmerken zijn. Mogelijk hadden Mesonychia (een uitgestorven soort hoefdieren) ze ook.

Rodhocetus

De Rodhocetus zou een dier moeten zijn geweest met vier poten en een walvisstaart. De ideale overgangsvorm dus. Behalve dan dat het fossiel geen walvisstaart had. Die was er weer bij verzonnen. De ontdekker, dr. Phil Gingerich, gaf later toe dat hij vermoedde dat de Rodhocetus een walvisstaart had maar daar nu aan twijfelde. Ook de voor- en achterpoten ontbraken bij het fossiel, maar werden wel afgebeeld als flippers. Nog een verzinsel. Later werd een soortgenoot gevonden inclusief de voor- en achterpoten. De voorpoten waren veel korter dan de achterpoten. Met vermoedt (!) dat beide wel voorzien waren van zwemvliezen. Het lopen op land zou eruit moeten hebben gezien als een zeehond. Het zwemmen zou lijken op dat van een Russische desman (een soort mol). De typische kenmerken van een walvis blijken er dus helemaal niet te zijn.

Peregocetus pacificus

De fossielen van de Peregocetus pacificus zijn gevonden in Peru en zouden ongeveer 42 miljoen jaar oud moeten zijn. De naam Peregocetus pacificus betekent zoiets als "reizende walvis die de Grote Oceaan heeft bereikt". Wat men al niet uit een stel botten kan aflezen... De botjes van de tenen en vingers zouden laten zien dat het dier hoeven had en tevens zwemvliezen. Een uiterst vreemde anatomische combinate die in elk geval tegenwoordig niet meer voorkomt. Aangezien er geen zacht weefsel is gevonden, is het absoluut niet zeker dat het dier ook inderdaad zwemvliezen hád. De Nederlandse versie van Wikipedia geeft aan dat de neusgaten hoog op de kop zaten. Vreemde bewering aangezien van de schedel alleen de onderkaak is gevonden.

De Peregocetus heeft nog het meeste weg van een landdier. Misschien leefde het deels in het water, misschien ook niet. Met de overgang naar walvissen heeft het in elk geval niets te maken. Er zijn tenslotte wel meer dieren die deels op het land en deels in het water leven, zoals bijvoorbeeld otters. Al was de Peregocetus wel een stuk groter (ongeveer 4 meter). Meer info: https://answersingenesis.org/extinct-animals/peruvian-walking-whale/

Phiomicetus anubis

Ook de Phiomicetus anubis zou een walvis-op-pootjes geweest moeten zijn. Zo wordt het in elk geval in allerlei media gepresenteerd. Zelfs Wikipedia laat zo'n afbeelding zien. Gelukkig vertellen ze er wel bij dat alleen een stuk schedel, twee wervels en twee ribben zijn gevonden. Dus geen heup en schouders. Die poten zijn dus uit een dikke duim gezogen. En toch laten niet-wetenschappelijke media zoals het Algemeen Dagblad en Nu.nl alleen het plaatje zien en vertellen doodleuk dat er een walvissoort met vier poten is gevonden. De leek ziet dit als het zoveelste bewijs voor (macro-) evolutie terwijl het dat dus niet is. Meer informatie is te vinden op de site van het Logos Instituut: https://logos.nl/walvisgeloof/

Basilosaurus en Dorudon

Zowel de Dorudon als de Basilosaurus waren volwaardige zeedieren. Daar zijn seculiere en creationistische wetenschappers het over eens. Uiteraard vinden creationisten niet dat ze voorouders zijn van de moderne walvissen. Seculiere biologen zijn het er niet met elkaar over eens. Barbara J. Stahl bijvoorbeeld zegt in haar boek Vertebrate History: Problems in Evolution: "Het slang-achige lichaam en hun gekartelde tanden maken duidelijk dat ze niet de voorouders kunnen zijn van moderne walvissen".

Wel hebben walvissen volgens seculiere wetenschappers rudimantaire heupbeenderen. Ze zouden overblijfselen zijn van hun evolutionaire verleden. In 2014 is echter al aangetoond dat deze beenderen dienst doen als aanhechtplaats voor de geslachtsorganen.

Geen stamboom met (directe) voorouders

Ook seculiere wetenschappers menen niet (meer) dat de Pakicetus tot en met de Basilosaurus een mooie, directe, stamboom vormen. De Pakicetus was bijvoorbeeld niet de over-over-over-grootouder van de Ambulocetus. De Ambulocetus was meer een achter-achter-achter-neef van de Pakicetus. Hetzelfde geldt voor de overige soorten. Wanneer we kijken naar de stamboom, zien we alleen de genoemde soorten in de afzonderlijke zijtakken zitten. Niet één zit in de stam of in een tak als voorouder. Het idee dat het fossielenbestand prachtig de transitie van landdier naar walvis toont is dan ook al lang achterhaald.

Problemen, problemen en nog meer uitdagingen

Zowel walvissen als al hun vermeende voorouders zijn roofdieren die actief opzoek gaan naar een prooi. Op een gegeven moment moeten de poten van het landdier (steeds) korter zijn geworden. Hoe kan dit niet nadelig zijn voor het beest? Kortere poten zorgen ervoor dat het dier minder snel kan rennen en dus minder makkelijk een prooi kan vangen. Deze mutatie is nadelig en zou het dus niet moeten overleven. Bedenk dat evolutie geen doel heeft. Mutaties moet op het moment van optreden een voordeel hebben en niet pas later. Mutaties moeten ook in een zekere volgorde plaatsvinden. Een Pakicetus zou er bijvoorbeeld niets aan hebben wanneer die al een walvisstaart aan het ontwikkelen zou zijn of de vacht ging inwisselen voor een speklaag.

Duikers kunnen zonder speciale bescherming maar een beperkt aantal meters diep duiken. Daarna wordt de waterdruk te hoog. De voorouders van walvissen moeten hetzelfde probleem hebben gehad. De ogen moesten worden aangepast om tegen de hoge druk te kunnen. Ook de hogere brekingsindex van water ten opzichte van lucht moest gecompenseerd worden. Iets soortgelijks geldt voor de oren: het trommelvlies moet tegen de hoge druk worden beschermd.

Walvissen krijgen bij het eten enorme hoeveelheden water in hun bek. Met name rond de poolgebieden zou dit tot enorme afkoeling kunnen leiden. Hetzelfde geldt voor de vinnen bij het zwemmen in koud water. Walvissen hebben daarom een speciale 'warmtewisselaars' die voorkomen dat er veel lichaamswarmte via het bloed verloren gaat. Hoe zou dat geleidelijk moeten zijn ontstaan?

Ook de tepels zijn aangepast om onder water borstvoeding te kunnen geven. De snuit van de baby moet daar uiteraard ook op zijn aangepast. De (geleidelijke) aanpassingen bij moeder en baby moeten telkens tegelijk hebben plaatsgevonden. Er mag immers geen enkel moment zijn geweest dat er geen borstvoeding mogelijk was; de soort zou dan direct uitsterven.

De huid moet zich hebben aangepast van harig en met zweetklieren naar kaal met een speklaag. Longen moeten zich enorm hebben vergroot waarbij natuurlijk ook de ribbenkast moet zijn gemuteerd om ruimte te bieden aan de vergrote longen. En uiteraard moet een enorm gespierde staart zijn ontstaan om goed te kunnen zwemmen.

Veel walvissen maken gebruik van echolocatie. Hiermee kunnen we, net als bijvoorbeeld vleermuizen, objecten detecteren. Hiervoor hebben ze op hun kop een soort "geluidslens" die ook wel de "meloen" wordt genoemd. Het bevat verschillende vetten waar geluidsgolven zich op verschillende manier in voortplanten. Uiteraard moeten die vetten precies de juiste samenstelling hebben, de juiste vorm en in de juiste volgorde in de meloen liggen. Die vetten zijn uniek en wijken af van het vet in de speklaag. Ze worden gemaakt via een ingewikkeld chemisch proces waarbij ook verschillende enzymen een rol spelen. Hoe zou dit door toevallige mutaties moeten zijn ontstaan?

We zien dat er geen bewijs is dat bepaalde landdieren geëvolueerd zijn tot walvissen. Het idee dat toevallige mutaties hiervoor kunnen zorgen is absurd.