Hoofdstuk 8. Van eencelligen naar dieren en mensen

Eencelligen

Evolutiebiologen bestempelen eencelligen vaak als 'eenvoudig' om aannemelijker te maken dat ze vanzelf kunnen zijn ontstaan uit niet-levende chemicaliën. We hebben al gezien dat cellen verre van eenvoudig zijn. Dat geldt natuurlijk ook voor de eencelligen.

Eencellige trilhaardiertjes hebben daarbij ook nog haartjes waarmee ze zich kunnen voortbewegen. Deze haartjes hebben een diameter van zo'n 0,0002mm en bestaan elk uit ongeveer 10 microbuisjes (microtubuli). Die buisjes bestaan elk weer uit ongeveer 10 strengen. De trilhaartjes zitten zo ingenieus in elkaar dat het moeilijk voor te stellen is dat deze door toeval zijn ontstaan.

Meercelligen

Een (meercellig) dier is meer dan een hoopje cellen dat na celdeling aan elkaar is blijven plakken in plaats van elk een eigen leven te gaan leiden. Elk organisme kent immers verschillende soorten cellen: huidcellen, spiercellen, zenuwcellen, etcetera. Welk type cel ontstond er het eerst? Elk type cel is namelijk totaal zinloos als de andere niet bestaan.

Nu zal iemand zeggen dat een bevruchte eicel in staat is uit te groeien tot een levend wezen. En dat uit een enkele cel dus verschillende soorten cellen kunnen onstaan op precies het juiste moment. Dat klopt natturlijk, maar een bevruchte eicel is iets anders dan een eencellig organisme. Buiten de bescherming van het lichaam van de moeder gaat de eicel dood. Eencelligen kunnen echter bijvoorbeeld in een sloot leven, eicellen niet. Eicellen hebben alle informatie in hun DNA om uit te groeien tot bijvoorbeeld een mens. Eencelligen hebben die informatie niet. Die moet, volgens de evolutietheorie, toevallig in het DNA zijn beland. En dat is gezien de complexiteit totaal onmogelijk. Dat een eicel kan uitgroeien tot een nieuw schepsel is geen bewijs voor evolutie; het is eerder een bewijs dat hier een intelligente Schepper aan het werk is geweest.

Nu we het toch over eicellen hebben... hoe is geslachtelijke voortplanting eigenlijk ontstaan? Eencelligen kunnen zich delen. Op zich al een ingewikkeld proces waarvan moeilijk voor te stellen is dat dit vanzelf is ontstaan. Bij geslachtelijke voorplanting zijn eicellen en zaadcellen nodig. Beide hebben de helf van het totaal aantal chromosomen, zodat de bevruchte eicel weer een complete set chromosomen bevat. Hoe en waarom zijn die ei- en zaadcellen ontstaan? En hoe kan het bij verschillende dieren tegelijk zijn ontstaan? Een vrouwtje heeft immers niets aan eicellen als er geen soortgenoot bestaat die zaadcellen produceert en een mannetje heeft niets aan zaadcellen als er geen eicellen zijn die bevrucht kunnen worden. Bij het ontstaan moeten dus vrijwel tegelijk twee dieren van dezelfde soort een mutatie hebben ondergaan waarbij ei- danwel zaadcellen ontstonden, beide met de helft van het aantal chromosomen, volkomen onafhankelijk van elkaar maar wel zodanig dat de geslachtscellen van beide met elkaar kunnen versmelten om zo voor een nakomeling te kunnen zorgen. Die twee dieren moeten ook nog dicht in de buurt van elkaar hebben geleefd en op de gedachte zijn gekomen gemeenschap met elkaar te hebben. Het zal duidelijk zijn dat we teveel van het toeval verlangen om dit vanzelf te laten gebeuren. Er moet een Schepper zijn Die man en vrouw schiep, precies zoals de Bijbel zegt.

Ongewervelden

Eencelligen in het water zouden zich op een gegeven moment hebben geëvolueerd tot ongewervelde dieren zoals kwallen. Ook hier is nooit een bewijs van gevonden. Er is zelfs nooit een twee-, drie-, vier- of vijfcellig wezen gevonden, terwijl die toch in overvloed zouden moeten bestaan. Er zijn wel levensvormen die uit zes tot twintig cellen bestaan, maar dat zijn parasieten die een ontwikkeld wezen als gastheer nodig hebben om te overleven.

De ongewervelde dieren ontwikkelden zich tot vissen en de vissen tot amfibiën en landdieren. Iedereen weet dat een vis kieuwen heeft waarmee hij onder water kan ademen en landdieren longen waarmee ze boven water kunnen ademen. Op het eerste gezicht lijkt het dus onmogelijk dat een waterdier een landdier kan worden, maar dat is het niet. Kikkervisjes leven in het water, maar groeien laten uit kikkers die op het land kunnen ademen. Deze kikkers krijgen echter niet direct kleine kikkertjes als nageslacht, maar leggen gewoon weer kikkerdril waaruit kikkervisjes geboren worden.

Tussenvormen

Tussenvormen zijn dieren waarvan evolutionisten menen dat ze ontbrekende schakels (in het Engels: missing links) zijn tussen bestaande diersoorten, bijvoorbeeld tussen zee- en landdieren. Maar bij elke gevonden tussenvorm moeten we ons afvragen of welke bewijzen er zijn dat het een tussenvorm is. En als blijkt dat het dier inderdaad iets van twee andere diersoorten heeft, waarom zou dat dan een bewijs voor evolutie zijn? Waarom zou een schepper dit dier niet gewoon zo gemaakt kunnen hebben? Laten we eens naar een aantal voorbeelden kijken.

Coelacanth (Bron: Wikipedia)

Een tijd lang hebben evolutionisten gedacht dat de coelacanth (spreek uit: selakant) de voorouder was van de amfibie. De fossielen van de coelacanth leken namelijk op een vis met een soort pootjes in plaats van vinnen. Het beest zou miljoenen jaren geleden in ondiepe wateren hebben geleefd en geëvolueerd zijn tot amfibie. Men meende dat ze 70 miljoen jaar geleden waren uitgestorven. In 1938 is er echter een levend exemplaar aangetroffen en sindsdien zijn er meerdere gevonden. En toen bleek waarom men dacht dat het was uitgestorven: de coelacanth leeft op zo'n 200 meter diepte! Niet bepaald in ondiepe wateren dus. Ook de verdere anatomie lijkt niet op dat van een amfibie. Ook zien de levende exemplaren er bijna hetzelfde uit als de gevonden fossielen. In al die miljoenen hebben die beesten dus (bijna) geen evolutie vertoond.

Australische longvis (Bron: Wikipedia)

Ook zijn er bepaalde vissoorten die over een of meer longen beschikken: de longvissen. Velen zien deze vissen als een bewijs voor evolutie. Maar dan zou het eerst aannemelijk moeten zijn dat ze die longen mogelijkheid door louter toeval hebben gekregen. Kunnen ze die longen niet gewoon van hun schepper hebben gekregen? Anderen zijn van mening dat de anatomie van longvissen te veel verschilt van dat van een amfibie om een voorouder te kunnen zijn.

Model van de tiktaalik (Bron: Wikipedia)

Gevonden fragmenten van de tiktaalik (Bron: Wikipedia)

De Tiktaalik is in 2006 gepresenteerd als het bewijs dat vissen landdieren zijn geworden. In 2004 zijn goed bewaard gebleven skeletten van de Tiktaalik gevonden. Ten minste, van het voorste gedeelte. Hoe de achtervinnen en eventuele staart er uit moeten hebben gezien, weet men niet. Toch heeft men tekeningen en zelfs modellen gemaakt van de hele vis. Als we het skelet bekijken, zien we een kop van een krokodil en aan beide zijden vinnen die wel wat weg hebben van ledematen van landdieren (net als bij de coelacanth). Bij nauwkeurige inspectie blijkt echter dat de constructie van de vinnen zodanig is, dat hij er nooit echt mee heeft kunnen lopen. En wie weet, vinden we de Tiktaalik wel eens ergens op 300 meter diepte. Een skelet is gevonden in een gebied met verder enkel fossielen van vissen. De ervaring met de coelacanth heeft wel geleerd dat het gevaarlijk is om aan de hand van een (incompleet) skelet te zeggen hoe een dier heeft geleefd en dus wel de voorouder geweest moet zijn van een ander dier.

In mei 2009 werd de 'missing link' Ida (Darwinius masillae) gepresenteerd. Vele media maakten de vergissing het voor te stellen als de link tussen aap en mens. Dit is echter niet juist. Men meent dat het fossiel stamt uit de tijd dat primatien zich gingen 'splitsen' in apen en halfapen. Toch beweerde zelfs de bekende David Attenborough dat de ontbrekende schakel tussen primaten en mensen "niet langer ontbreekt". Waarmee hij (onbedoeld) toegaf dat die schakel tot dan toe dus inderdaad ontbrak. Ida lijkt het meest op een uitgestorven soort maki en staat dus ver af van chimpansees, laat staan van mensapen en mensen.

Het zal inmiddels wel duidelijk zijn geworden dat fossielen moeilijk (macro-)evolutie kunnen bewijzen (of ontkrachten natuurlijk). Een creationist moet dan ook niet beweren dat het evolutiemodel niet kan kloppen omdat er geen tussenvormen zijn gevonden. Een evolutiebioloog kan dan de (terechte) vraag stellen hoe zo'n tussenvorm er dan uit zou moeten zien. Een dino met vleugels kan zo geschapen zijn. Mocht er een fossiel met stompjes op de plek van vleugels gevonden worden, dan kan dat een gevleugeld dier met een genetisch defect zijn geweest waardoor de vleugels zicht niet volledig ontwikkeld hadden. En hoe zou de tussenvorm tussen aap een mens eruit moeten zien? Die hebben niet eens duidelijke verschillen zoals vleugels of vinnen. Sommigen zullen dit zien als bewijs voor evolutie van aapachtige naar mens: als je niet (goed) kunt zien of bijvoorbeeld een schedel van een aap of een mens is, moet het wel een tussenvorm zijn. Maar dat is natuurlijk helemaal niet nodig. Er zijn nu eenmaal aapachtigen die veel op mensen lijken. Dat kan komen door een gemeenschappelijke voorouder (als het evolutiemodel klopt) of door een gemeenschappelijke schepper (als de creationisten gelijk hebben). Is het niet gemeen van een schepper om mensen en apen zoveel op elkaar te laten lijken dat mensen wel moeten gaan denken dat ze tot dezelfde familie behoren? Nee, want de Schepper heeft in de Bijbel duidelijk verteld hoe het zit. Als men iets anders wil geloven, kunnen ze dat Hem niet aanrekenen. Bovendien is het geen kwestie van bedriegen, maar van de feiten verkeerd interpreteren. Tijdenlang heeft men gedacht dat de aarde in het midden van ons zonnestelsel stond en alle planeten en sterren om de aarde heen draaiden. Heeft God hen al die tijd bedrogen? Natuurlijk niet, ze interpreteerden de waarnemingen destijds gewoon verkeerd.

Vogels

Volgens de meeste evolutiebiologen stammen vogels af van dinosaurussen. De Archaeopteryx wordt door velen van hen beschouwd als een overgangsvorm tussen reptielen en vogels.

Een van de gevonden fossielen van de archaeopteryx.

Het had al wel veren ontwikkeld, maar zou nog niet kunnen vliegen. Het heeft ook tanden en een gewervelde staart, net als dino's. Typisch een overgangsvorm dus. Niet alle evolutionisten denken er echter zo over. Ornitholoog (vogeldeskundige) Alan Feduccia meent dat de Archaeopteryx geen overgangsvorm was, maar gewoon een vogel. Een door hem geleid team heeft embryo's van vogels onderzocht onder een microscoop en hij kwam daarbij tot de conclusie dat het nagenoeg onmogelijk is dat vogels en dinosaurussen nauw aan elkaar verwant zijn. Ook Devon Quick en zoöloog John Ruben delen die conclusie in hun artikel “Cardio-pulmonary anatomy in theropod dinosaurs: Implications from extant archosaurs,” Journal of Morphology, 2009.

Ook vrijwel alle creationisten menen dat het beest een vogel was, al heeft professor Matthew McLain wel z'n twijfels.

Verwar de Archaeopteryx overigens niet met de Archaeoraptor. De Archaeoraptor bleek een vervalsing.

Veren

Al staat het een schepper natuurlijk vrij om elk beest te voorzien van veren, het lijkt erop dat God de veren voorbehouden heeft aan vogels.

Hoe zijn veren volgens het evolutiemodel eigenlijk ontstaan? Velen menen dat veren aangepaste schubben zijn. Dino's (en andere reptielen) hebben immers schubben. Schubben zijn echter een soort verharde huidplooien terwijl veren uit een follikel groeien net als onze haren. Het is dan ook lastig voor te stellen hoe schubben in veren hebben kunnen veranderen. Daarom schuiven velen (o.a. National Geographic) het ontstaan van veren een stuk naar achteren in de tijd. Voordat dinosaurussen schubben kregen, waren ze "kaal"; ze hadden geen schubben of veren. In de huid ontstonden gebiedjes, "placodes" genoemd, waaruit bij de ene soort schubben ontstonden en bij een andere soort (voorlopers van) veren. En ook het eiwit, BMP4, wat aanzet tot het ontwikkelen van schubben, veren en haren is hetzelfde. Is hiermee het bewijs van gemeenschappelijke afstamming geleverd? Absoluut niet. Uit placodes kunnen namelijk ook tanden groeien en zelfs neuronen en andere structuren voor het zenuwstelsel. En het eiwit BMP4 heeft nog veel meer functies in het embryo, dus dat BMP4 in zoveel soorten organismen voorkomt, hoeft ons niet te verbazen. En zoals altijd kan de aanwezigheid van dezelfde structuren, eiwitten en genen in verschillende organismen ook wijzen op een gemeenschappelijke ontwerper in plaats van een gemeenschappelijke voorouder. Met die placodes is namelijk nog steeds niet aangetoond hoe veren zijn ontstaan. Volgens het artikel in National Geographic heeft de aanwezigheid van placodes aangetoond dat veren niet meer dan een variatie op een thema zijn. Het zal duidelijk zijn dat dat veel te kort door de bocht is. Veren zien er heel anders uit dan schubben (en zelfs haren) en hebben ook andere eiwitten en daarmee andere genen nodig.

Longen

Mensen en zoodieren kunnen ademen dankzij hun middenrif. Wanneer deze omlaag beweegt, zetten de longen zich uit en ademen we in. Hierbij gaat de lucht via de luchtpijp naar allerlei vertakkingen en komt uiteindelijk in de longblaasjes terecht. Gaat het middenrif weer omhoog, dan ademen we uit. De lucht gaat dan via dezelfde weg, in omgekeerde richting weer naar buiten.

De ademhaling van vogels werkt heel anders. Vogels hebben geen middenrif maar wel verschillende luchtzakken. Bij het inademen vullen de achterste luchtzakken zich met zuurstofrijke buitenlucht en de voorste luchtzakken zich met zuurstofarme lucht uit de longen. Bij het uitademen wordt de lucht uit de achterste luchtzakken de longen in gestuwd en de lucht uit de voorste luchtzakken gaat via de luchtpijp weer naar buiten. Terwijl onze longen maar één pijp hebben waardoor de lucht zowel naar binnen als naar buiten gaat, hebben vogellongen 2 pijpen: één is aangesloten op de achterste luchtzakken en de andere op de voorste luchtzakken. Op die manier loopt de lucht in de longen van vogels dus altijd in dezelfde richting: van de achterste luchtzakken naar de voorste. Deze manier van ademhalen is veel efficiënter, wat handig is voor vogels die hoog in de lucht ook nog moeten kunnen ademhalen. Hoog in de lucht is namelijk veel minder zuurstof aanwezig.

Reptielen zoals alligators hebben een middenrif, net als wij mensen. Men heeft daarom tijdenlang aangenomen dat ze ook net zo ademen als wij. Het evolutiemodel had hierdoor een enorm probleem, want als vogels ontstaan zijn uit dinosaurussen (ook reptielen), hoe heeft de manier van ademhalen zich dan aangepast? Onderzoekers C. G. Farmer en Kent Sanders besloten om te onderzoeken of alligators wel echt net zo ademhalen als wij. Dat bleek niet zo te zijn. De lucht in de longen van alligators bleek altijd in dezelfde richting te stromen, net als bij vogels. Sommige media kopten meteen dat alligators net zo ademen als vogels. Maar dat is niet zo. Zoals gezegd hebben alligators wél een middenrif. Bovendien hebben alligators geen luchtzakken zoals vogels. Ze hebben wel een soort scherpe knikken in de luchtwegen die als een soort ventiel werken waardoor de lucht maar in één richting kan stromen. Deze ontdekking heeft de overgang van dino naar vogel misschien iets minder moeilijk gemaakt, maar er zijn nog steeds heel wat aanpassingen nodig om van reptiel- naar vogelademhaling te evolueren. En geen van die aanpassingen mag de ademhaling hinderen, want kunnen ademen is natuurlijk cruciaal.

Koud- versus warmbloedig

Mensen, zoogdieren en ook vogels zijn warmbloedig. Dit betekent dat ze in staat zijn hun lichaam op de constante temperatuur te houden. Reptielen zijn koudbloedig. Om warm te worden, moeten ze bijvoorbeeld in de zon gaan liggen. Dino's waren reptielen en zullen dus ook koudbloedig zijn geweest. Wanneer vogels uit dinosaurussen zijn ontstaan, zullen ze van een koudbloedige dieren warmbloedige dieren moeten zijn geworden. Hoe moet dat in zijn werk zijn gegaan? Sommige wetenschappers denken dat dino's ook warmbloedig waren; anderen, waaronder de eerder genoemde ornitholoog Alan Feduccia zijn stellig overtuigd van het tegendeel. Ik vind het zelf niet zo heel veel uitmaken. De overgang van koudbloedig naar warmbloedig moet toch een keer hebben plaatsgevonden. Vissen zijn immers koudbloedig. Landdieren zouden uit vissen zijn ontstaan, dus moet de overgang van koudbloedig naar warmbloedig toch minstens één keer gebeurd zijn. De vraag is: hoe moet dit geleidelijk zijn gebeurd? Ik heb hier geen antwoord op kunnen vinden. Wel wanneer dit zou moeten zijn gebeurd en waarom, maar niet hoe.

Update. Onderzoekers aan de Yale-universiteit hebben in mei 2022 ontdekt dat sommige dino's inderdaad koudbloedig zijn geweest maar andere juist warmbloedig. Dit deden ze door naar de afvalproducten van de stofwisseling (metabolisme) te kijken. Een hoog metabolisme duidt op een warmbloedig dier omdat die veel meer voedsel moet verbranden om zichzelf warm te houden. Volgens het artikel in vakblad Nature betekent dit dat zoogdieren en (voorlopers van) vogels onafhankelijk van elkaar warmbloedig moeten zijn geworden. De overgang van koud- naar warmbloedig moet nu dus (minstens) twee keer zijn gebeurd.

Vliegen

Hoe komen vliegende dieren eigenlijk aan hun vleugels? Ze hebben er twee poten voor moeten inleveren, dus de evolutie moet een periode gekend hebben waarin het dier uiterst kwetsbaar moet zijn geweest voor roofdieren. Met een paar stompjes op de plek waar eerst goede poten zaten, die bezig zijn zich te ontwikkelen tot vleugels zonder dat zelf te weten. En de ontwikkeling van poot tot vleugel vergt aanpassingen in de botten, aderen, spieren, zenuwen en de hersenen, en dat allemaal zonder het van elkaar te weten. Als een bot zich tot vleugel wil ontwikkelen en de rest werkt niet mee, zal de evolutie dit als een verkeerde verandering beschouwen en het weer ongedaan maken. Als evolutie waar is, waarom vinden we dan geen resten van mislukte vissen (en andere dieren)? Die zouden toch in overvloed aanwezig moeten zijn. Verder zijn evolutiebiologen het erover eens dat verschillende typen vliegende dieren niet van elkaar afstammen. Vogels stammen dus niet af van bijvoorbeeld vliegende insecten. En ook de vleermuis (een zoogdier) stamt niet af van een andere gevleugelde diersoort. Alle vliegende diersoorten hebben dus onafhankelijk van elkaar vleugels ontwikkeld. Dat één diersoort dat doet is al onwaarschijnlijk; dat meerdere diersoorten dit hebben gedaan, grenst aan het onmogelijke.