De geschiedenis van de zondeval kunnen we lezen in Genesis 3.
1 De slang nu was listiger dan al het gedierte des velds, hetwelk de HEERE God gemaakt had; en zij zeide tot de vrouw: Is het ook, dat God gezegd heeft: Gijlieden zult niet eten van allen boom dezes hofs?
Op het eerste gezicht lijkt het vreemd dat in een goede schepping een listig dier aanwezig kan zijn. Heeft God dan (arg-)listige dieren gemaakt? Het Hebreeuwse woord dat vertaald is door "listig" kan echter ook een goede betekenig hebben. En zo wordt het in de Bijbel dan ook meestal gebruikt. Vooral in het boek Spreuken. De Statenvertaling vertaalt het hier als "kloekzinnig". Bijvoorbeeld in Spreuken 12:16: "De toorn des dwazen wordt ten zelven dage bekend; maar die kloekzinnig is, bedekt de schande." Al komt het ook een enkele keer met een ongunstige betekenis voor. Bijvoorbeeld in Job 5:12: "Hij maakt te niet de gedachten der arglistigen; dat hun handen niet een ding uitrichten." Welke betekenis heeft het woord hier? Zoals gezegd heeft het woord in de Bijbel dus meestal een gunstige betekenis. Dat dat hier dan ook wel zo zal zijn, is een zwak argument. Vooral omdat satan dit dier gebruikte om de vrouw te verleiden. Welk dier kan dan beter gebruikt worden dan eentje die al arglistig van zichzelf was? Maar is dat wel zo? Als de slang al bekend stond als een arglistig dier, dan zou Eva misschien wel extra op haar hoede zijn geweest. En als is satan lang niet zo machtig als God zelf, hij is wel een van de machtigste engelen. Hij had zich van elk dier kunnen bedienen die hij maar wilde; het zou hem echt niet uitmaken als een dier al wat srglistiger was van zichzelf. Bovendien lijkt het tekstverband ook te wijzen op een gunstige betekenis; in dezelfde zin staat immers: "hetwelk de HEERE God gemaakt had". Dat moet de lezer onmiddelijk doen herinneren aan wat God na elke scheppingsdag zei: "en God zag dat het goed was". Mogelijk stond de slang bekend als een slim beest. Misschien dat Eva het daarom niet zo vreemd vond dat juist een slang in staat was om te praten. We lezen immers nergens dat Eva zich daarover verbaasde.
Wij verbazen ons daar uiteraard wel over. We weten immers dat een slang helemaal niet de anatomie heeft om te kunnen praten. Het was dan ook niet de slang zelf die sprak, maar de satan. Net zoals dat God een ezel liet spreken om Bileam terecht te wijzen. (Numeri 22:28)
In het Hebreeuws is satans vraag dubbelzinnig. Het kan betekenen "Is het ook, dat God gezegd heeft: Gijlieden zult van geen enkele boom in deze hof eten?". In dat geval is het een grove leugen. De originele tekst staat echter ook deze vertaling toe: "Is het ook, dat God gezegd heeft: Gijlieden zult niet van elke boom in deze hof eten?" In dat geval klopt het, al zou de vraag kunnen zijn van hoeveel bomen we dan niet gegeten zou mogen worden. Zou satan expres de vraag zo hebben gesteld dat beide betekenissen mogelijk zijn? Wellicht dat satan twijfel wilde zaaien over de juiste interpretatie van het verbod. Mogelijk had Eva dat verbod niet rechtstreeks van God gehoord maar via Adam.
2 En de vrouw zeide tot de slang: Van de vrucht der bomen dezes hofs zullen wij eten; 3 Maar van de vrucht des booms, die in het midden des hofs [is], heeft God gezegd: Gij zult van die niet eten, noch die aanroeren, opdat gij niet sterft.
Eva lijkt de vraag hier prima te pareren. Ze voegt er zelfs aan toe dat de boom zelfs niet aangeraakt mag worden, hoewel dat in Genesis 2:16 en 17 helemaal niet wordt gezegd. Ze zwakt echter wel de straf wat af. In Genesis 2:17 staat als straf dat ze de dood zullen sterven, of eigenlijk dat ze stervende zullen sterven. Dit is een typisch Hebreeuwse uitdrukking om aan te geven dat iets absuluut zeker zal gebeuren. Eva neemt die uitdrukking hier niet over. Misschien dat ze al twijfelde of het wel echt zou gebeuren. Ze noemt de boom ook niet bij de naam, hoewel ze die ongetwijfeld zal hebben geweten.
4 Toen zeide de slang tot de vrouw: Gijlieden zult den dood niet sterven; 5 Maar God weet, dat, ten dage als gij daarvan eet, zo zullen uw ogen geopend worden, en gij zult als God wezen, kennende het goed en het kwaad.
Sluw verbindt satan hier een leugen met een (halve) waarheid. Eerst vertelt hij de leugen dat ze niet zullen sterven wanneer ze van de boom eten. Merk op dat satan hier de uitdrukking gebruikt die God ook gebruikte, maar Eva niet. Vers 5 lijkt echter de waarheid te zijn; zie ook vers 22. Echter had God de mens al naar Zijn beeld en gelijkenis geschapen. In die zin waren ze dus al "als God". Satan blijkt ook prima te weten hoe die boom heet. Hij vertelt het op een manier die God verdacht maakt. De bedoeling van God wat dat ze het verschil tussen goed en kwaad zouden kennen door niet te eten van de boom. Satan beweert dat ze die kennis krijgen door juist wel van de boom te eten. God weet dat en wil dat niet; en om te voorkomen dat ze toch eten heeft Hij ze bang gemaakt door met de dood te dreigen. Alsof God niet in staat zou zijn geweest om in dat geval gewoon die hele boom niet in de hof te planten.
6 En de vrouw zag, dat die boom goed [was] tot spijze, en dat hij een lust [was] voor de ogen, ja, een boom, die begeerlijk was om verstandig te maken; en zij nam van zijn vrucht en at; en zij gaf ook haar man met haar, en hij at.
Eva laat zich overhalen om te eten. Die boom zag er ook wel erg aantrekkelijk uit. Ook wel logisch in een goede schepping. Die boom was niet giftig ofzo.
Hoe Adam verleid is, vertelt de Bijbel niet. Vermoedelijk was hij niet bij het gesprek aanwezig en heeft Eva hem later overgehaald.
7 Toen werden hun beider ogen geopend, en zij werden gewaar, dat zij naakt [waren]; en zij hechtten vijgeboombladeren samen, en maakten zich schorten.
Wat is er van de voorspelling van satan terecht gekomen? De enige kennis die ze kregen was dat ze naakt waren. Naakt voor elkaar en naakt voor God (zie ook vers 10).
8 En zij hoorden de stem van den HEERE God, wandelende in den hof, aan den wind des daags. Toen verborg zich Adam en zijn vrouw voor het aangezicht van den HEERE God, in het midden van het geboomte des hofs.
Toen ze God aan hoorden komen, verborgen ze zich. Niet zozeer omdat ze in hun blootje rondliepen zoals Adam later beweert. Die naaktheid hadden ze al - zij het provisorisch - met vijgebladeren opgelost. Ze wisten zich schuldig tegenover Hem. Ze konden niet meer voor Zijn heiligheid verschijnen.
Wat die "wind des daags" precies was, weten we niet. Maar Adam en Eva hadden het geluid kennelijk al vaak genoeg gehoord om daarin de aanwezigheid van God te kunnen herkennen.
9 En de HEERE God riep Adam, en zeide tot hem: Waar [zijt] gij? 10 En hij zeide: Ik hoorde Uw stem in den hof, en ik vreesde; want ik [ben] naakt; daarom verborg ik mij. 11 En Hij zeide: Wie heeft u te kennen gegeven, dat gij naakt [zijt]? Hebt gij van dien boom gegeten, van welken Ik u gebood, dat gij daarvan niet eten zoudt? 12 Toen zeide Adam: De vrouw, die Gij bij mij gegeven hebt, die heeft mij van dien boom gegeven, en ik heb gegeten. 13 En de HEERE God zeide tot de vrouw: Wat [is] dit, [dat] gij gedaan hebt? En de vrouw zeide: De slang heeft mij bedrogen, en ik heb gegeten.
Ook na de zondeval laat God de mens niet alleen. Hij zoekt hen op. Hij roept ze tevoorschijn. Ze waren ervan doordrongen dat ze vanwege hun ongehoorzaamheid niet meer voor God konden verschijnen. Maar nu God heb roept, laten ze zich toch zien. Het antwoord van Adam is meteen min of meer een schuldbekentenis. Hoe hadden ze immers kunnen weten naakt te zijn als ze niet van de verboden boom hadden gegeten? Adam schuift de schuld meteen door naar Eva, en misschien ook wel naar God Zelf. God had hem immers een vrouw gegeven die hem verleid had. Ook Eva schuift de schuld van zich af: de slang heeft me bedrogen!
14 Toen zeide de HEERE God tot die slang: Dewijl gij dit gedaan hebt, zo zijt gij vervloekt boven al het vee, en boven al het gedierte des velds! Op uw buik zult gij gaan, en stof zult gij eten, al de dagen uws levens.
De slang wordt niet om een reden gevraagd. Satan is immers een gevallen engel die zich niet meer kan verdedigen. En dieren hebben geen vrije wil om nee te kunnen zeggen tegen duivelse machten. Het vonnis wordt dan ook meteen geveld. Dat "stof eten" betekent niet dat dat stof voortaan het voedsel van de slang zal zijn, maar dat het bij het voortkruipen onvermijdelijk stof in de bek krijgt.
15 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar zaad; datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen.
Het eerste deel van dit vers mogen we gerust (ook) letterlijk nemen. Jaarlijks schijnen er 100.000 mensen om te komen door een beet van een slang. Vijandschap tussen de nakomelingen van de slang en de nakomelingen van Eva. We mogen het echter ook meer figuurlijk zien als vijandschap tussen "kinderen van de duivel" en "kinderen van het koninkrijk van God".
In het tweede gedeelte ("datzelve zal u den kop vermorzelen") wordt twee keer een enkelvoud gebruikt. Het "u" slaat duidelijk op de slang, of eigenlijk op de duivel die van de slang gebruikt heeft gemaakt. Het slaat dus niet op de nakomelingen van de slang, omdat dan wel de meervoudsvorm zou zijn gebruikt. Even zo slaat "datzelve" ook maar op één enkel persoon en niet op vele nakomelingen van Eva. Die ene Persoon is uiteraard onze Heiland Jezus Christus. Hij heeft als Middelaar aan het kruis de kop van satan vermorzeld.
16 Tot de vrouw zeide Hij: Ik zal zeer vermenigvuldigen uw smart, namelijk uwer dracht; met smart zult gij kinderen baren; en tot uw man [zal] uw begeerte [zijn], en hij zal over u heerschappij hebben.
Uiteraard is de zwangerschap op zich niet de straf, wel de "smart" (of "moeite") die ermee gepaard gaat. Zo is ook kinderen baren een zegen, maar de pijn de straf. Het vooruitzicht dat de zwangerschap en bevalling zwaar en pijnlijk zal zijn, zal haar er echter niet van weerhouden om gemeenschap met haar man te hebben. Zoals de schepping aan de mens was onderworpen, zo wordt nu de vrouw onderworpen aan haar man. In veel oosterse culturen is de vrouw weinig meer dan een slavin. Dat is echter niet Gods bedoeling. Net zo min als dat het de mens was toegestaan over de schepping te heersen door haar uit te buiten.
17 En tot Adam zeide Hij: Dewijl gij geluisterd hebt naar de stem uwer vrouw, en van dien boom gegeten, waarvan Ik u gebood, zeggende: Gij zult daarvan niet eten; zo zij het aardrijk om uwentwil vervloekt; en met smart zult gij daarvan eten al de dagen uws levens. 18 Ook zal het u doornen en distelen voortbrengen, en gij zult het kruid des velds eten. 19 In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij [zijt] stof, en gij zult tot stof wederkeren.
Ook hier is het eten van wat de aardbodem voortbrengt niet de straf, maar de "smart" waarmee de akker bebouwd moet gaan worden. Voor "smart" wordt hetzelfde woord gebruikt als bij het vonnis over de vrouw. Die moeite geldt natuurlijk niet alleen voor de landbouw. Net zo min als dat de vrouw er alleen maar is om zwanger te zijn en kinderen te baren, is de man er alleen maar om gewassen te verbouwen. Alles wat de mens voortaan zal doen, zal met moeite gepaard gaan. Werken op zich is geen straf. Ook in de hof moest gewerkt worden. De straf is dat ze hierbij voortaan allerhande moeite en tegenstand zullen ervaren.
Pas aan het einde van het uitspreken van het vonnis komt God terug op de doodstraf die stond op het eten van de boom. In Zijn oneindige genade heeft God die straf uitgesteld maar niet laten varen. God doet altijd wat Hij zegt, zij het niet altijd onmiddelijk.
20 Voorts noemde Adam den naam zijner vrouw Heva, omdat zij een moeder aller levenden is.
In het Hebreeuws krijgt de vrouw de naam "Chavvah" wat "leven" of "levend" betekent. In de Septuaginta (een Oudgriekse vertaling van het Oude Testament) wordt de naam "Eua" gebruikt waaruit ons "Eva" is ontstaan. Nu is het vrij onwaarschijnlijk dat Adam en Eva Hebreeuws spraken. Het is dan ook niet duidelijk of "Chavvah" dezelfde klank heeft als het woord dat Adam in zijn eigen taal gebruikte. En dat het dus min of meer toeval is dat dit woord in het Hebreeuws "leven" betekent. Een andere mogelijkheid is namelijk dat Adam in zijn taal een woord gebruikte dat "leven" betekent en dat de schrijver daarom "Chavvah" heeft gebruikt.
21 En de HEERE God maakte voor Adam en zijn vrouw rokken van vellen, en toog ze hun aan.
De vijgebladeren worden hier vervangen door vervangen door kleding van dierenhuiden. Hiervoor moesten dus dieren worden gedood. Sommigen zien hier het eerste dierenoffer voor de zonden in. Al is het moeilijk voor te stellen dat God een offer aan Zichzelf zou hebben gebracht. Hoe God de kleding zou hebben gemaakt is evenmin voor te stellen. Zou Hij eigenhandig dieren hebben geslacht, gevild en er keding van hebben genaaid? De tekst vertelt het ons niet, dus we weten het niet.
22 Toen zeide de HEERE God: Ziet, de mens is geworden als Onzer één, kennende het goed en het kwaad! Nu dan, dat hij zijn hand niet uitsteke, en neme ook van den boom des levens, en ete, en leve in eeuwigheid.
Het eerste deel van dit vers lijkt de satan op zijn minst gedeeltelijk gelijk te geven toen hij zei dat het eten van de boom ervoor zou zorgen dat ze als God zouden worden, kennende het goed en het kwaad. Maar het is toch moeilijk voor te stellen dat God na het uitspeken van alle vonnissen de satan toch wel een beetje gelijk zou geven. Sommigen lezen dit gedeelte als een soort hemels sarcasme: kijk die mensen nou toch eens aan Ons gelijk geworden zijn. Maar dit past toch niet in het zinsverband; de tweede helft van het vers sluit deze mogelijkheid uit. Trouwens, zou God grapjes maken over de gevolgen van de zonde?
De door God bedoelde kennis van goed en kwaad zou verkregen moeten worden door juist niet te eten van de boom. Niet eten van de boom was goed. Door nu wel van de boom te eten hebben ze ontdekt hoe enorm kwaad (=slecht) dat was. En zijn als God? Tot op zekere hoogte is dat mogelijk wanneer je zelf wel bepaalt wat goed is en wat niet in plaats van God dit te laten bepalen. Zo bekeken had de saten inderdaad niet helemaal ongelijk. Het was echter niet de kennis en vrijheid die de mensen zich hadden voorgesteld. En dat was (en is!) nu juist het geraffineerde van de duivel. Hij vertelt vaak geen doorzichtige leugens maar verdraaide waarheden. Niet voor niets waarschuwt Jezus ervoor dat satan zich voor kan doen als een engel van het licht.
De straf op het eten van de boom was dat ze eenmaal zouden sterven. Logisch dus dat nu het eten van de boom des levens onmogelijk moet worden gemaakt. Die had kennelijk als eigenschap dat de eter eeuwig leven zou krijgen. Niet alleen zouden Adam en zijn vrouw dan onder een van de straffen uit komen, maar zouden ze ook voor eeuwig moeten leven op een vervloekte aarde. En, hoe groot hun zonde ook was, God wilde niet dat ze voor eeuwig ongelukkig zouden zijn. Hij wilde hen later thuis kunnen halen om een nieuw paradijs te kunnen bewonen.
De boom des levens was vóór de zondeval geen verboden boom. God had immers gezegd dat ze van alle bomen vrij mochten eten, op eentje na: die van de kennis van goed en kwaad. Men mocht dus vrij eten van de boom des levens. Dat had men echter nog niet gedaan. Anders zou er wel iets gestaan hebben als "en neme nogmaals van de boom des levens" of iets dergelijks. Het woord "ook" geeft aan dat dit nog niet het geval was geweest. Waarom niet? Goddelijke voorzienigheid? Wist Hij dat ze zouden eten van de verboden boom en heeft Hij daarom voorkomen dat ze eerst van de boom des levens zouden eten? Mogelijk, maar misschien zit het zo: de twee bomen waren duidelijk elkaars tegenpolen. Eten van de boom des levens gaf eeuwig leven; eten van de boom der kennis van goed en kwaad zou de dood brengen. Adam en Eva hadden nu de keus: God vertrouwend gehoorzamen en voor het eeuwige leven kiezen (dat ze dan nog kennelijk niet bezaten) of aan Gods goede gebod twijfelen en daarmee automatisch voor de dood kiezen (waaraan ze ook nog niet onderworpen waren).
23 Zo verzond hem de HEERE God uit den hof van Eden, om den aardbodem te bouwen, waaruit hij genomen was.
God had natuurlijk ook de boom des levens uit de hof kunnen verwijderen. Een onderdeel van het vonnis was echter dat de grond voortaan "met smart" bebouwd moest worden. Ook dat hield uiteraard in dat ze niet langer in de hof konden blijven.
24 En Hij dreef den mens uit; en stelde cherubim tegen het oosten des hofs van Eden, en een vlammig lemmer eens zwaards, dat zich omkeerde, om te bewaren den weg van den boom des levens.
Om te voorkomen dat de mens zou terugkeren naar de hof (en dan speciaal naar de boom des levens), werd de toegang afgesloten door een hemels wezen met een vlammend zwaard. Waarom staat er alleen een wacht aan de oostkant? Misschien omdat Adam en Eva zich daar vestigden. De wacht kon dan ook mooi in de gaten houden of ze niet misschien ergens anders naartoe trokken om van een andere kant de hof binnen te kunnen dringen. Maar waarom heeft God niet die hele hof met boom en al van de aarbodem geveegd? Het staat er niet, dus we weten het ook niet zeker. Wel zien we dat God niet graag iets van Zijn schepping vernietigt als het niet echt noodzakelijk is. Bij de zondvloed was het kennelijk echt nodig. Toen was Gods geduld echt op. Al gaf Hij zelfs toen de mensen nog 120 jaar om zich te bekeren. Daar gaan we in het volgende hoofdstuk naar kijken.