Sterrenlicht

Seculiere wetenschappers schatten dat de aarde 4,6 miljard jaar geleden is ontstaan. De oerknal waaruit het hele universum is ontstaan zou zo'n 14 miljard jaar geleden moeten hebben plaatsgevonden.

Wanneer we naar de sterren kijken, kijken we eigenlijk naar het licht dat die sterren lang geleden hebben uitgezonden. Het licht heeft een snelheid van bijna 300.000km/s. De zon staat op een afstand van 150 miljoen km van de aarde. Het zonlicht doet er dus 500 seconden over om de aarde te bereiken. De afstanden in het heelal zijn zo enorm dat we die niet in kilometers uitdrukken, maar in lichtjaren. Een lichtjaar is de afstand die het licht in 1 jaar tijd aflegt. Dat is ongeveer 9,5 biljoen km. Het licht van een ster die op 10 lichtjaar afstand van ons staat doet er dus 10 jaar over om de aarde te bereiken. We kijken dan dus eigenlijk naar het licht dat de ster 10 jaar geleden heeft uitgezonden. Sommige sterren staan miljarden lichtjaren bij ons vandaan. Wanneer we het licht van zo'n ster waarnemen, heeft dat licht er dus een reis van miljarden jaren opzitten en is dus miljarden jaren geleden door de ster verstuurd. Die ster moet dus miljarden jaren geleden hebben bestaan, dus het universum moet wel miljarden jaren oud zijn. Als de Bijbel gelijk zou hebben (en het hele heelal maar 6000 jaar oud is), zouden we geen sterren moeten kunnen zien die meer dan 6000 lichtjaar bij ons vandaan staan. Wanneer we dit argument nader gaan bekijken, zullen we zien dat het niet klopt.

Sommige creationisten menen dat de sterren inclusief hun lichtbaan zijn geschapen. Adam werd tenslotte ook als volwassen man op aarde gezet, zonder toe hoeven leren lopen of praten. Waarom zou God dan geen 'volwassen' sterren kunnen hebben gemaakt, inclusief de lichtbaan die er normaal miljarden jaren over zou doen om de aarde te bereiken? Hoewel God daar natuurlijk toe in staat is, is deze veronderstelling niet erg aannemelijk. Met telescopen kunnen we bijvoorbeeld (resten van) ontplofte sterren zien op een afstand van meer van 6000 lichtjaar. Hebben deze sterren dan nooit bestaan? Heeft God illusies in de lichtbanen geschapen? Dat klinkt niet erg aannemelijk voor een God Die niet liegen kan.

Waar de media het zelden of nooit over heeft, is dat de roodverschuiving gekwantiseerd is. We zouden verwachten dat sterren met elke mogelijke snelheid van ons af kunnen bewegen. Hoe sneller de ster van ons af beweegt, hoe groter de roodverschuiving. We zouden dus ook alle hoeveelheden roodverschuiving moeten meten. Maar dat is niet zo. De mate van roodverschuiving blijkt zich in stapjes voor te doen, ofwel gekwantiseerd te zijn. Het snelheidsverschil tussen de sterren lijkt dus ook gekwantiseerd te zijn. Het is alsof we naar een snelweg kijken waar de auto's niet elke mogelijke snelheid kunnen hebben. Ze kunnen bijvoorbeeld wel 90km/u, 100km/u en 110km/u rijden, maar niet 95km/u of 102km/u. Een wetenschappelijke verklaring van dit feit houdt in dat de lichtsnelheid vele malen hoger was dan nu. Dit kan dan tevens een verklaring zijn hoe we het licht kunnen zien van sterren die miljarden lichtjaren bij ons vandaan staan terwijl het universum slechts duizenden jaren oud is. Sommigen menen echter dat de snelheid van het licht nooit veel kan veranderen, omdat dit een te grote wijziging zou betekenen in allerlei andere natuurkundige processen. Een heel legitiem bezwaar.

We hebben in het stukje over roodverschuiving gezien dat er quasars bestaan die een zodanig grote roodverschuiving hebben, dat ze een snelheid hoger dan die van het licht. Mogelijk is de roodverschuiving geen betrouwbare manier voor het bepalen van de snelheid en afstand.

Astronoom Fabio Pacucci en zijn collega’s hebben een sterrenstelsel ontdekt - HD1 genaamd - dat zo'n grote roodverschuiving heeft dat de afstand wordt geschat op 33,4 miljard lichtjaar. (Dit betekent overigens niet dat het heelal ook minstens 33,4 miljard jaar oud moet zijn omdat het licht er zo lang over heeft gedaan om ons te bereiken. Het heelal dijt immers uit, dus vroeger stond HD1 veel dichter bij ons en heeft het licht dus ook een veel kortere afstand hoeven af te leggen.) Omdat de afstand zo groot is, neemt men aan dat HD1 al vrij snel na de oerknal moet zijn ontstaan. Het licht dat ons nu pas bereikt zou "slechts" 330 miljoen jaar na de oerknal moeten zijn uitgezonden. Het stelsel zelf zou dus nog eerder moeten zijn ontstaan. Maar daar is het eigenlijk veel te helder voor. Als die helderheid veroorzaakt wordt door stervorming, dan zou het destijds jaarlijks voor 110 zonmassa's aan sterren moeten produceren. Volgens Pacucci zelf is dat een "krankzinnige hoeveelheid". Of het moeten een soort oersterren zijn die we nog nooit eerder hebben gezien. HD1 kan ook zo helder zijn vanwege een enorm zwart gat dat 100 miljoen keer zo zwaar is als onze zon. Zulke gaten ontstaan echter niet zomaar. Zwarte gaten beginnen relatief klein en groeien naar mate ze steeds meer materie naar zich toe trekken. En dat kost natuurlijk tijd. En die tijd had HD1 niet. Het heelal was immers pas 330 miljoen jaar jong. Volgens het huidige ontstaansmodel van het heelal zou een dergelijk zwart gat dan ook niet al zo snel na de oerknal kunnen zijn ontstaan. Ook dit model heeft dus problemen met dit verre sterrenlicht.

Albert Einstein heeft ontdekt dat de mate waarin tijd verstrijkt niet constant is, maar afhangt van de snelheid en de zwaartekracht. Stel dat personen A en B beide een klok hebben die precies even snel lopen. Persoon A en diens klok verplaatsen zich vervolgens met grote snelheid ten opzichte van persoon B. Persoon B ziet nu dat de klok van A langzamer loopt dan zijn eigen klok. Hoe sneller A beweegt, hoe langzamer diens klok lijkt te lopen. Dit noemen we 'tijdsrek' of 'tijddilatatie'. Persoon A merkt overigens niet dat zijn klok langzamer loopt. Voor zijn gevoel lijkt de klok van persoon B juist langzamer te lopen. Ook zwaartekracht laat de tijd langzamer lopen. Men heeft eens twee zeer nauwkeurige atoomklokken in een hoge toren geplaatst, 1 op de begane grond en 1 op de bovenste etage. Die op de begane grond bleek iets langzamer te lopen, omdat de zwaartekracht daar iets groter is dan bovenin de toren. Dit verschijnsel kan ervoor zorgen dat klokken op aarde veel langzamer lopen dan klokken elders in het universum. Hierdoor zou het licht van zeer varaf gelegen sterren toch in een paar duizend jaar de aarde kunnen bereiken. Maar daarmee zijn er er nog niet. Het is namelijk waarschijnlijk dat Adam al sterrenlicht kon zien. Adam werd 2 dagen naar de sterren geschapen. Het licht van veel sterren heeft dus maar 2 dagen de tijd gehad om de aarde te bereiken.

Hoe meten we eigenlijk hoe hoog de lichtsnelheid is? We kunnen niet zomaar een lichtpuls naar een sensor versturen en dan de tijd meten tussen het versturen van de puls en het ontvangen ervan. De klok bij de sensor moet weten wanneer de puls is verstuurd. Dat startsein kan met de snelheid van het licht naar de klok bij de sensor worden gestuurd. Het probleem is natuurlijk dat we niet weten hoe lang dat sein onderweg is. Daarvoor moeten we de lichtsnelheid weten en die willen we nu juist bepalen. Een oplossing is de lichtpuls te laten weerkaatsen tegen een spiegel. De sensor en bijbehorende klok kan nu bij de bron van de lichtpuls worden geplaatst. Stel dat de bron en spiegel 1 km van elkaar staan, dan meten we dus de tijd die het licht nodig heeft om 2 km af te leggen. Het probleem is echter dat we de gemiddelde snelheid meten van de heen- en de terugweg. Hoewel het misschien vreemd klinkt dat het licht in de ene richting een andere snelheid kan hebben dan in de tegenovergestelde richting, is dit heel goed mogelijk. Men heeft echter nog geen manier gevonden om de snelheid in één richting te bepalen. Deze is daarom ongedefinieerd. Het is dus mogelijk dat de snelheid waarmee het sterrenlicht ons bereikt veel hoger is dan de gemiddelde snelheid van bijna 300.000km/s. Wellicht is die snelheid zo hoog dat het licht van de dichtstbijzijnde sterren de aarde binnen 2 dagen konden bereiken. Meer (Engelstalige) informatie over deze optie: https://answersingenesis.org/astronomy/starlight/distant-starlight-thesis/ en https://creation.com/distant-starlight-and-genesis-conventions-of-time-measurement.

Toen God hemel en aarde schiep deed Hij dat door middel van wonderen. Hij sprak en het was er. Hij schiep alles uit niets. Dit is natuurkundig gezien onmogelijk en dus een wonder. De sterren werden geschapen om licht te geven op de aarde. Het is heel goed mogelijk dat Hij dat op een wonderlijke manier deed, een manier die we niet kunnen verklaren middels de natuurkundewetten. God heeft die wetten gemaakt en het staat Hem vrij om buiten deze wetten om te werken. Zoals gezegd is de hele schepping een wonder. Waarom zou het sterrenlicht dat dan niet kunnen zijn? Dit betekent natuurlijk niet dat we er geen onderzoek meer naar hoeven te doen. Maar we hoeven niet te twijfelen aan de juistheid van de Bijbel als we geen natuurlijke verklaring kunnen vinden.

Overigens heeft de evolutietheorie zijn eigen probleem met de lichtsnelheid: het horizonprobleem. Met speciale telescopen kunnen we heel diep de ruimte in kijken. Daar meten we de kosmische achtergrondstraling. Men veronderstelt dat die straling werd uitgezonden toen het heelal nog heel jong was en er nog geen sterren bestonden. Deze straling heeft er bijna evenlang over gedaan om de aarde te bereiken als het heelal oud zou zijn: zo'n 14 miljard jaar. De frequenties van deze straling hebben in alle richtingen dezelfde temperatuur van 2,7 Kelvin (-270°C). Volgens de kwantumfysica moeten er echter vlak na de oerknal koude en hete gebieden zijn geweest. Hoe kunnen we dan overal dezelfde temperatuur meten in straling die is uitgezonden toen het heelal nog heel jong was? Wanneer we een koud voorwerp in een glas hete thee laten vallen, zal de thee afkoelen en het voorwerp opwarmen, totdat beide dezelfde temperatuur hebben. Dit verschijnsel kan echter niet verklaren waarom de achtergrondstraling overal dezelfde temperatuur heeft. Stel we meten in twee gebieden de achtergrondstraling uit de tijd dat het heelal nog maar 300.000 jaar oud was. Deze gebieden liggen 20 miljard lichtjaar van elkaar verwijderd. Warmte verspreidt zich in de vorm van elektromagnetische straling met de snelheid van het licht. De gebieden liggen echter zover uit elkaar dat de straling van de gebieden elkaar nog hebben kunnen bereiken en elkaar dus ook niet hebben kunnen opwarmen of afkoelen. Dit is het horizonprobleem. De meest populaire oplossing die men voor dit probleem bedacht heeft is de 'kosmische inflatie'. Volgens deze theorie begon de oerknal met een relatief langzame uitdijing. Gedurende deze tijd lagen de hete en koude gebieden dicht genoeg bij elkaar om hun warmte te kunnen uitwisselen. Om een of andere reden trad er daarna een zeer korte inflatiefase op waarin het heelal minstens een quintiljoen (een 1 met 30 nullen) maal zo groot werd waardoor de gebieden veel verder van elkaar kwamen te liggen. Hierna ging de uitdijing weer met de normale snelheid verder. De theorie stamt uit 1981 en er is nog geen afdoend bewijs voor gevonden. De vraag is ook hoe die inflatie is begonnen en gestopt. We horen wel over metingen die overeen zouden komen met de voorspellingen van de inflatietheorie. Paul Steinhardt, werkzaam aan de Princeton University, heeft een alternatief oerknalmodel gemaakt zonder inflatie en die blijkt soortgelijke en soms zelfs dezelfde voorspellingen te doen. We hebben nu dus een model mét inflatie en een model zónder inflatie die beide voorspellingen doen die overeenkomen met de metingen. Die metingen kunnen dus niet gebruikt worden om inflatie te bewijzen. Je kunt hooguit zeggen dat de metingen de theorie niet hebben ontkracht.

Evolutionisten gebruiken vaak het verre sterrenlicht om aan te geven dat het scheppingsverhaal uit de Bijbel niet juist kan zijn. Zelf hebben ze echter het horizonprobleem dat mogelijk nog groter is.